hoge linie

hoge linie

Vrouwen kunnen niet schaken

Het verschil tussen de seksen in het schaakspel is opmerkelijk groot, maar naar mijn mening niet groter dan op enig ander gebied van culturele werkzaamheid.

Vrouwen kunnen niet schaken, maar ze kunnen ook niet schilderen, niet schrijven, niet filosoferen en in feite is er eigenlijk nooit iets door een vrouw ge­dacht of gemaakt wat de moeite van het kennisnemen waard was. Het ligt dus niet aan het schaken, laten we wel wezen.

Hoe het dan wel komt?

In de allereerste plaats natuurlijk omdat vrouwen veel dommer zijn dan man­nen. En daarom is een vrouw geheel niet in staat om zichzelf te amuseren.

De nuttige arbeid, vooral in zijn alledaagse aspect, is het gebied waar de vrouw thuis is.

Haar culturele deelname zal daarom altijd sterk ideologisch gefundeerd zijn. Geef een vrouw een idee en ze staat haar mannetje! Zoals dat ook onlangs weer bleek — ik noem maar een enkel voorbeeld — bij die machtige actie van de ‘Rode Vrouwen’ tegen discriminerende STER-reclames. Eens te meer werd hier bewezen dat de vrouw niet voor de man hoeft onder te doen als het om werkelijk belangrijke dingen gaat. Zeg de vrouw wat ze doen moet en ze zal tot het uiterste gaan om je wensen te verwezenlijken. De man van wie de gedachte afkomstig was staat het huilen nader dan het lachen als hij ziet wat zij aanricht, maar juist daaruit blijkt de volstrekte gelijkwaardigheid der seksen. Geen gedachte is zo groot of een vrouw kan hem tot onzin maken.

Het Parool, 31 augustus 1972

De afgrond van het geslachtelijk verschil

Eind augustus vroeg Jeanne Roos van Het Parool mij een bijdrage voor haar vrouwenpagina over het interessante, maar o zo moeilijke onderwerp ‘waarom kunnen vrouwen niet schaken?’ Toevallig is dat een onderwerp waar ik erg veel verstand van heb en ik haastte mij dan ook aan het verzoek te voldoen. In Het Parool van 31 augustus kon men mijn mening lezen tussen die van enkele ande­ren. Euwe pakte het probleem statistisch aan: aangezien er veel minder vrouwendan mannen schaken, is de kans dat er een goede bij is ook veel kleiner, was in het kort zijn betoog. Een redenering, die mij zeer bevalt door haar beleefdheid en in het oog springende kromheid. Lod. Prins deed zijn zoveelste mislukte poging om serieus genomen te worden en de schakende dames, wier mening gevraagd was, verklaarden unaniem ‘op hun intuïtie te spelen’.

Mijn eigen opvatting was zeer radicaal: ‘Het verschil tussen de seksen is in het schaakspel opmerkelijk groot, maar naar mijn mening niet groter dan op enig ander gebied van culturele werkzaamheid. Vrouwen kunnen niet schaken, maar ze kunnen ook niet schrijven, niet schilderen, niet componeren, niet filosoferen en in feite is er eigenlijk nog nooit iets gemaakt of gedaan door een vrouw, dat de moeite van het kennisnemen waard was. Het ligt dus niet aan het schaakspel, laten we wel wezen!

Hoe het dan wel komt?

In de allereerste plaats natuurlijk, omdat vrouwen zoveel dommer zijn dan mannen. En omdat ze zoveel dommer zijn, missen zij ook het vermogen zichzelf te amuseren.'

Enzovoort, enzovoort. Op die toon ging mijn stukje nog wat verder met onder andere een schimpscheut tegen de ‘rode vrouwen’, omdat ik dacht dat Jeanne Roos daaraan meedeed, wat niet het geval bleek.

Kort na dat schrijfsel kwam de eerste reactie. De schrijfster Hanny Michaelis protesteerde tegen de bewering, als zouden vrouwen niet kunnen schrijven en noemde als bewijs een aantal namen. En een griezelig lijstje was het wel! De naar­ste taarten en tantes, die ooit de pen gevoerd hebben! Simone de Beauvoir! Mary McCarthy!! Toe maar!, waarom dan ook eigenlijk niet meteen maar de volstrekt onmogelijke Sagan?

Bij deze eerste ingezonden brief bleef het niet. Ik werd zelfs van discriminatie beschuldigd,_‘Donner heeft vergeten negers aan zijn stelling toe te voegen. Het zou moeten zijn “vrouwen en negers kunnen niet schaken, want ze zijn dommer dan wij ”,’ werd mij door een mevrouw uit Amsterdam in de schoenen geschoven. Deze mevrouw heeft het niet goed begrepen. Negers kunnen best schaken, maar negerinnen niet. Dat is het nu juist.

Een aardige reactie kwam van het radicaal-feministische maandblad Opzij. (Je ziet ze al aankomen: het vrouwenbataljon van het Israëlische leger op de Vier­daagse. Vrouwen zijn net kinderen, denk ik soms.) Dit agressieve pamflet drukte mijn stukje af als abonneewerving. Overigens bereikten mij niet alleen schriftelij­ke verwijten. Aangezien mijn telefoonnummer gewoon in het telefoonboek staat, moest ik ook via Bells vondst menige reprimande in ontvangst nemen. Vooral hier vielen waardevolle waarnemingen te doen voor iemand als ik, die niet op­houdt het probleem van het geslachtelijk verschil wetenschappelijk te bestude­ren.

‘Heeft meneer Donner er wel aan gedacht dat vrouwen misschien niet kunnen schaken omdat mannen het ze nooit hebben willen leren?’ vroeg een lieve dame uit Drenthe.

Nee, daar had ik niet aan gedacht. Maar ieder die gedurende langere of kortere tijd in zijn leven met vrouwen heeft verkeerd, of, indien niet, alleen maar Joke Kool-Smit heeft gelezen, herkent onmiddellijk het ultieme argument dat iedere vrouw hanteert als ze ruzie heeft met haar man: ‘En al was het mijn schuld dan nog was het jouw schuld.’

Helaas waren er ook meer agressieve boodschappen. Het was niet de eerste keer dat ik door boze mensen werd opgebeld, die mij hun verontwaardiging in het gezicht wilden slingeren, maar tot nu toe waren dat mannen. ‘Zo, provo, wij komen straks bij jou thuis met twintig oud-verzetsmensen eens mooi de boel kort en klein slaan, schoft.’

Krasse taal, maar typisch mannelijk. Vrouwen doen dat anders. ‘Nee, meneer Donner, ik zeg niet wie ik ben, maar ik heb uw stukje gelezen en wilde u wel zeggen, dat ik vind, dat u niet goed wijs bent. U bent ziek, meneer, en u hoort in een gesticht thuis.’ Kijk, dat is nu het verschil: mannen willen je een pak slaag geven, maar vrouwen willen je verzorgen.

Persoonlijk heb ik dan liever een pak slaag, want dan ben je eraf, maar de afgrond van het geslachtelijk verschil is er, en er is niet omheen te komen en er is ook nauwelijks een verstandig woord over te zeggen.

Stellig is er geen dommere opmerking denkbaar dan dat vrouwen dommer zouden zijn dan mannen. Maar wij moeten wel onze toevlucht nemen tot domhe­den, want de vrouwen — ze zijn zo anders, zo volkomen anders.

Ook ik kan er weinig verstandigs over zeggen en als ik het toch steeds maar weer probeer, dan is dat misschien alleen maar omdat mijn vrouw er zo ver­schrikkelijk om moet lachen.




De Tijd, 29 oktober 1972